
de passé composé/ de voltooid tegenwoordige tijd
je moet altijd kiezen als je het hulpwerkwoord avoir of être moet gebruiken
met de passé composé vertel je dat iets gebeurd is. je gebruikt daarbij de werkwoorden avoir en être. daarbij kan je het ezelsbrugetje gebruiken van het être huis. als een woord temaken heeft met komen en gaan gebruikje être. in de andere gevallen gebruik je altijd avoir
nog even herhalen
je suis
tu es
il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/ elles ont
regelmatige werkwoord op -er :
volg deze stappen en je komt er uit
1 pak het hele werkwoord
2 haal er -er van af. dat is de stam
3 plak achter de stam een -é
4 bepaal als je er het hulpwerkwoord être of avoir moet gebruiken
5 bepaal in welke vorm het persoonlijkvoornaamwoord moet staan
6 kies de goede vorm van het hulpwerkwoord
7 schrijf op persoonlijkvoornaamwoord + bijbehorende hulpwerkwoord + werkwoord op -er
regelmatige werkoorden op -ir :
1 pak het hele werkwoord
2 haal er -ir van af. dat is de stam
3 plak er een -i achter
4 bepaal als je er het hulpwerkwoord être of avoir moet gebruiken
5 bepaal in welke vorm het persoonlijkvoornaamwoord moet staan
6 kies de goede vorm van het hulpwerkwoord
7 schrijf op persoonlijkvoornaamwoord + bijbehorende hulpwerkwoord + werkwoord op -ir
regelmatig werkwoord op -re
1 pak het hele werkwoord
2 haal er -re van af. dat is de stam
3 plak er een -u achter
4 bepaal als je er het hulpwerkwoord être of avoir moet gebruiken
5 bepaal in welke vorm het persoonlijkvoornaamwoord moet staan
6 kies de goede vorm van het hulpwerkwoord
7 schrijf op persoonlijkvoornaamwoord + bijbehorende hulpwerkwoord + werkwoord op -re