
onregelmatige werkwoorden
je hebt verschillende soorten onregelmatige werkwoorden maar wij gaan het er over 6 hebben
eerst moet je de persoonlijke voornaamwoorden kennen die komen overal voor
-
je = ik
-
tu= jij
-
il= hij
-
elle =zij
-
on= wij
-
nous= wij
-
vous =jullie/ u
-
ils= zij (mannelijk, meervoud)
-
elles = zij (vrouwelijk, meervoud)
let op al haet zij meervoed is en je hebt het over een groep met mannen en vrouwen gebruik je altijd ils
het werkwoord être = zijn
-
je suis = ik ben
-
tu es = jij bent
-
il est = hij is
-
elle est= zij is
-
on est= wij zijn
-
nous sommes = wij zijn
-
vous êtes = jullie zijn/ u bent
-
ils sont = zij zijn
-
elles sont = zij zijn
passé composé
-
j'ai été
-
tu as été
-
il/elle/on a été
-
nous avons été
-
vous avez été
-
ils/elles ont été
het werkwoord avoir = hebben
-
j'ai = ik heb
-
tu as = jij hebt
-
il a = hij heeft
-
elle a = zij heeft
-
on a = wij hebben
-
nous avons = wij hebben
-
vous avez = jullie hebben/ u heeft
-
ils ont= zij hebben
-
elles ont= zij hebben
passé composé
-
j'ai eu
-
tu as eu
-
il/elle/on eu
-
nous avons eu
-
vous avez eu
-
ils/elles ont eu
het werkwoord aller=gaan
-
je vais = ik ga
-
tu vas = jij gaat
-
il va = hij gaat
-
elle va = zij gaat
-
on va = wij gaan
-
nous allons= wij gaan
-
vous allez = jullie gaan/ u gaat
-
ils vont = zij gaan
-
elle vont = zij gaan
passé composé
-
je suis allé(e)
-
tu es allé(e)
-
il est allé
-
elle est allée
-
on est allé(e)s
-
nous sommes allé(e)s
-
vous êtes allé(e)(s)
-
ils sont allés
-
elles sont allées
het werkwoord faire = doen/maken
-
je fais = ik doe/ maak
-
tu fais = jij doet/maakt
-
il fait = hij doet/maakt
-
elle fait = zij doet/ maakt
-
on fait = wij doen/maken
-
nous faisons= wij doen/ maken
-
vous faites = jullie doen/maken - u doet/maakt
-
ils font= zij doen/ maken
-
elles font = zij doen/ maken
passé composé
-
j'ai fait
-
tu as fait
-
il/elle/on a fait
-
nous avons fait
-
vous avez fait
-
ils/elles ont fait
het werkwoord vouloir = willen
-
je veux
-
tu veux
-
il/elle/on veut
-
nous voulons
-
vous voulez
-
ils/elles veulent
passé composé
-
j'ai voulu
-
tu as voulu
-
il/elle/on a voulu
-
nous avons voulu
-
vous avez voulu
-
ils/elles ont voulu
het werkwoord pouvoir=kunnen
-
je peux
-
tu peux
-
il/elle/on peut
-
nous pouvons
-
vous pouvez
-
ils/elles peuvent
passé composé
-
j'ai pu
-
tu as pu
-
il/elle/on a pu
-
nous avons pu
-
vous avez pu
-
ils/elles pu
helaas is dit iets om te leren en er zijn geen trucjes voor
groetjes team fransoefenen